Vooraleer in deze serie verder te gaan over onderwerpen die echt specifiek met het libertarisme te maken hebben, is het naar mijn mening essentieel om het onderwerp moraliteit te bespreken, omdat dit – evenals logica – dingen duidelijker maakt over hoe libertariers uiteindelijk tot hun conclusies komen. Ik heb het immers vaak over “logische en morele consistentie/consequentheid”, en aangezien het onderwerp “logica” net beknopt is behandeld, is het nu de beurt aan “moraliteit.”
Misschien wel het allerbelangrijkste onderdeel voor het kunnen begrijpen van de libertarische filosofie, is iets dat enorm complex kan zijn, en waar eeuwenlang over gedebatteerd is door filosofen: moraliteit.
Ik pretendeer hier niet dit hele vraagstuk in een kort artikel uit te leggen. Het begrip “moraliteit” recht doen zou een boek op zich in beslag nemen. Ik probeer hier dan ook vooral om op een zo beknopt mogelijke manier uit te leggen hoe het moreel kompas van de libertariër werkt, en waarom.
Om te kunnen bepalen wat goed is en wat slecht, wat juist is en wat onjuist, rechtvaardig of onrechtvaardig, en dan uiteindelijk wat goede wetten zijn en wat geen goede wetten zijn, is moraliteit nodig; een intellectueel besef dat het morele verschil aangeeft tussen tegenstrijdige acties en handelingen; dat als leidraad moet dienen voor het dagelijkse handelen op een zo goed, consequent, en rechtvaardig mogelijke manier.
Echter, indien deze moraliteit verschilt van mens tot mens, kunnen we niets anders stellen dat deze moraliteit slechts een mening is, of een persoonlijke voorkeur. We kunnen, met andere woorden, niets anders zeggen dat deze moraliteit subjectief is.
En als deze moraliteit subjectief is, verschilt van mens tot mens, en gebaseerd is op meningen of persoonlijke voorkeuren (ongeacht of deze meningen of voorkeuren voortkomen uit ideologie, religie, of filosofie), dan kunnen we onmogelijk zeggen dat deze in staat is om aan te geven wat daadwerkelijk goed of slecht is, wat daadwerkelijk rechtvaardig of onrechtvaardig is, wat daadwerkelijk goede wetten of slechte wetten zijn. Het zal in dat geval niets meer zijn dan de mening van de ene tegen de mening van de andere; de voorkeuren van de ene tegen de voorkeuren van de andere. De stelling dat iets “rechtvaardig” is of juist niet, zal niets betekenen, vanwege zijn subjectiviteit. En uiteindelijk zal alles worden bepaald door het recht van de sterkste, die zijn persoonlijk en subjectieve moraliteit oplegt aan de anderen.
Vandaar ook dat normen vaak bepaald worden door gehele samenlevingen, al dan niet democratisch. Of deze normen ook gebaseerd zijn op een echte, consequente en rechtvaardige vorm van moraliteit is nog maar de vraag. Weet dat men bijvoorbeeld de slavernij, de inquisitie, het onderdrukken van vrouwen of homoseksuelen en ga zo maar door, vanuit of in ieder geval met steun van de overheid, eens heel normaal vond. Maar als we zelf geen consequente en universele moraliteit hebben, hoe kunnen wij deze ouderwetse en onrechtvaardige gebruiken en normen dan ooit veroordelen? Het is niets meer dan onze subjectieve moraliteit tegen dat van de samenlevingen waarbinnen bijvoorbeeld slavernij als iets normaals werd gezien.
Als we dus willen weten wat een echte moraliteit is; wat echt goed is of slecht, rechtvaardig of onrechtvaardig enzovoorts, moeten we een moreel besef hebben dat is gebaseerd op objectieve gegevens. Iets dat gebaseerd is op een gemeenschappelijkheid; waar iedereen het met elkaar eens zal zijn. Iets dat universeel is.
Hierbij is het zeer belangrijk dat we de aard der dingen begrijpen. Om een voorbeeld te noemen van iets waar iedereen het over eens is, noemen we het initiëren van geweld. Het mag voor sommigen lijken alsof niet iedereen het daar mee eens is, maar we moeten daarbij niet alleen kijken naar het zelf initiëren van geweld, maar of geweld geïnitieerd wordt tegen ons. We kunnen bijvoorbeeld wel legitimaties verzinnen voor het initiëren van geweld jegens anderen, maar net zo goed kunnen anderen dat doen voor het initiëren van geweld tegen ons.
En wie is een voorstander van dat laatste? Als iemand met een rationalisatie stelt dat het initiëren van agressief geweld best te rechtvaardigen is, zou je hem kunnen vragen of je hem ter plekke op zijn gezicht mag stompen. Hoe groot is de kans dat de brave man ermee akkoord gaat? Het rechtvaardigen van het initiëren van agressief geweld zal, zul je merken, altijd alleen gebeuren als het slachtoffer een ander is dan de persoon die het rechtvaardigt.
Ik stel dat er geen mens op aarde is die er een voorstander van is dat er – zonder zijn toestemming – geweld tegen hem wordt geïnitieerd. De aard van de term “initiatie van geweld”, zoals deze binnen het libertarisme wordt gebruikt en begrepen, is dat er dwang of geweld wordt geïnitieerd zonder dat het slachtoffer hier toestemming voor geeft. We sluiten hierbij dus de vormen van dwang of geweld uit die wel op instemming kunnen rekenen, zoals een S/M relatie, het beoefenen van een vechtsport, het betalen van belasting door voorstanders van belasting en ga zo maar door. Zelfs mensen met een perverse seksuele fantasie over verkracht worden kunnen we uitsluiten. We kijken immers naar de aard der dingen, en de aard van iets “willen” sluit per definitie uit dat er sprake is van dwang. Iemand die verkracht “wil” worden is gewoon iemand die instemt met een bepaalde vorm van seks, in bepaalde omstandigheden (en volgens die logica is er dus uiteindelijk niemand die echt verkracht wil worden, inclusief mensen met een dergelijke seksuele fantasie). Iemand die belasting wil betalen stemt toe, ongeacht of hij er uiteindelijk een keuze in heeft. Wie toestemt met het zelf betalen van belasting, wordt ook zelf niet gedwongen. Maar het is desondanks ridicuul als een voorstander van belasting stelt dat het betalen van belasting an sich gebaseerd is op vrijwilligheid, omdat hij eraan voorbij gaat dat belasting ondanks zijn persoonlijke instemming nog steeds een met dwang opgelegd fenomeen is. Hijzelf mag dan geen slachtoffer zijn van de initiatie van aggressief geweld (zoals een bokser dat niet is als hij instemt met een bokswedstrijd), maar mensen die geen voorstander zijn van belasting zijn dat wel.
Kijken we naar gewelddadige criminelen dan zien we mensen die wellicht graag geweld initiëren, maar deze criminelen willen zelf absoluut niet dat er geweld tegen hen wordt geïnitieerd. Moordenaars willen niet zelf vermoord worden; dieven willen niet zelf beroofd worden; verkrachters willen niet zelf verkracht worden. Herinner je: op het moment dat een crimineel wel zou willen dat dit soort dingen hem overkomen, is er sprake van toestemming en kan er geen sprake meer zijn van ‘dwang’. Het is nu eenmaal de aard van dwang, dat er geen sprake is van in- of toestemming.
We kunnen uit dit voorbeeld dus de conclusie trekken, dat het niet willen dat er zonder toestemming geweld of dwang wordt geïnitieerd jegens de eigen persoon, universeel is. De conclusie die we daar dus ook uit kunnen trekken, is dat iedereen vindt dat deze vorm geweld en dwang in zijn aard moreel slecht is. Als iedereen dat vindt kunnen we dus stellen dat we het over iets hebben dat universeel is. Over iets dat we objectief kunnen vaststellen. Het is niet langer een kwestie van een persoonlijke mening, als iedereen het met elkaar eens is, en met elkaar eens zal zijn in de toekomst. Het onwenselijke en verwerpelijke van de initiatie van geweld is hiermee een axioma geworden. We hebben het in dat geval over een universele moraliteit, of een objectieve moraliteit.
We kunnen hieruit vervolgens ook een andere conclusie trekken; namelijk dat als het immoreel is als een ander geweld of dwang initieert jegens jou, het ook immoreel moet zijn als jij geweld initieert jegens een ander. Het is niet het slachtoffer, of de dader, of het eufemisme dat je als naam aan de handeling meegeeft, die de moraliteit of de immoraliteit van een daad bepaalt, maar de aard van de daad. Diefstal ‘belasting’ noemen, of massamoord ‘oorlog’ noemen, of iemand van zijn vrijheid beroven omdat hij een ongewenste mening uit het ‘handhaven van een wet tegen discriminatie’ noemen, verandert in geen van deze gevallen de aard van de daad. In al deze gevallen wordt een subjectieve, persoonlijk moraliteit als excuus aangevoerd om geweld te initiëren, waarmee vervolgens de objectieve, universele moraliteit geweld aan wordt gedaan. Een democratisch mandaat of een overheidsuniform verandert evenmin de aard van een daad.
De verwachting van wederkerigheid zoals hierboven beschreven lijkt heel erg op de Gulden Regel: doe een ander niet aan, wat je niet wilt dat een ander jou aandoet.
Maar het gaat dieper dan dat. Het gaat, om weer te herhalen, om de aard der dingen.
Sommigen zouden kunnen stellen: “Als ik ziek ben, zou ik willen dat anderen voor me zorgen, en dus is het juist dat wij ook voor anderen zorgen.” Zo wordt bijvoorbeeld gesocialiseerde gezondheidszorg beargumenteert, de verzorgingsstaat, of gedwongen solidariteit in het algemeen.
Maar de vraag die hierbij relevant is, is de volgende: Wat als de persoon die ziek is, niet wil dat er door anderen voor hem gezorgd wordt? Zou jij als zieke niet ook zelf willen kunnen bepalen of iemand anders voor je zorgt?”
Bij dit laatste wordt de “Gulden Regel” dus nadrukkelijk ontdaan van het vaak voorkomende paternalisme; het beter weten voor een ander wat goed voor hem is; hem tegen zichzelf in bescherming nemen. En meer van dat soort uitdrukkingen.
Hoe mooi je het paternalisme ook wenst te verpakken; gedwongen solidariteit, of opgedrongen bemoeienissen met je vredige en vrijwillige beslissingen voor je “eigen bestwil”, zijn in de eerste plaats dwang. En aangezien we hebben aangetoond dat niemand slachtoffer wil zijn van dwang, kan en mag paternalisme geen onderdeel uitmaken van een ‘universele moraliteit.’
Ik moet hier even duidelijk stellen dat de libertariër niet per definitie tegen “subjectieve moraliteit” is; dat het, met andere woorden, niet tegen een persoonlijke visie is die voor individuele mensen bepaalt wat zij wel of niet willen doen in hun persoonlijke leven, of wat zij wel of niet ‘juist’ of ‘rechtvaardig’ vinden in hun eigen handelen.
De libertariër stelt slechts dat een subjectieve moraliteit een persoonlijke moraliteit dient te zijn, een persoonlijke leidraad, en dat deze dus niet met dwang of geweld behoort te worden opgedrongen aan anderen. Het is juist de tolerantie voor andermans persoonlijke moraliteit die uitmondt in bijvoorbeeld religieuze vrijheid en vrijheid van meningsuiting. Maar het is het opdringen van iemands persoonlijk moraliteit die leiden tot bijvoorbeeld religieuze dwingelandij en het plaatsen van limieten op vrijheid van meningsuiting.
Concluderende uit het hierboven gestelde, kan geen individu of groep individuen dus het morele recht hebben om geweld of dwang jegens anderen te initiëren. En hierbij komen we uit bij de libertarische filosofie, dat omdat het de universele moraliteit hanteert, geen uitzondering kan en wil maken voor wie dan ook, en dus ook niet voor de overheid.*
(* P.S. Het moge duidelijk zijn dat er binnen het libertarisme wel degelijk mensen te vinden zijn die nog steeds een uitzondering willen maken voor de overheid. We noemen deze libertariërs ‘minarchisten’. Hier vallen bijvoorbeeld Objectivisten en klassiek liberalen ook onder. Vanzelfsprekend ben ik dan ook van mening dat deze minarchisten er een hypocriete, want inconsequente, toepassing van de libertarische filosofie op nahouden.)
Verder in de reeks:
- Deel 1 van “Libertarisme voor Beginners”
- Deel 2 van “Libertarisme voor Beginners”: Wat Libertarisme niet is.
- Deel 3 van “Libertarisme voor Beginners”: Logica.
- Deel 5 van “Libertarisme voor Beginners”: Individualisme versus Collectivisme.